Tijdens een uitzending naar Afghanistan raakt Stephanie Verhoef (33) ernstig gewond bij een raketaanval. Fysiek, maar vooral mentaal zal ze daar de rest van haar leven de littekens van dragen.
Tekst: Vivienne Groenewoud | Beeld: Dirk-Jan van Dijk
‘Twee keer ben ik uitgezonden. De eerste keer naar Bosnië, de tweede keer naar Afghanistan. Dat ik buiten de poort van het kamp voorzichtig moest zijn, wist ik. Ik zat bij een eenheid die bermbommen moest opsporen en ging mee als logistiek officier. Het was een onrustige periode met veel incidenten. Zelfmoordaanslagen, bermbommen die werden gevonden. Toch was ik niet bang. Die incidenten vonden allemaal plaats buiten het kamp. ‘Maak je over mij geen zorgen,’ zei ik tegen mijn moeder. Een maand later viel er een raket op het hokje waarin ik stond te douchen.’
Meisje met een missie
‘Zolang ik me kan herinneren, wilde ik bij Defensie. Ik was als kind een rustig, stil meisje dat niet veel durfde. Mijn ouders waren dus best verbaasd toen ik zei dat ik naar de militaire academie wilde, maar ze steunden me helemaal. Dat mijn veiligheid in het geding zou kunnen zijn, kwam niet bij me op. Uitzenden gebeurde toentertijd met name naar Bosnië. Afghanistan speelde nog helemaal niet.
In 2005 ben ik een half jaar naar Bosnië geweest, ik was toen net 21. Het was al rustig in het gebied en het was mijn taak de afbraak van een Nederlands kamp te coördineren. Ik ben geen moment bang geweest en kon zonder risico een rondje gaan hardlopen. Het was veilig daar en die uitzending vond ik vooral leuk en leerzaam. In 2009 ben ik naar Afghanistan gegaan. De bedoeling was voor ongeveer vijf maanden. In maart vertrok ik, de aanslag gebeurde op zes april. Net op het moment dat ik gesetteld was en dacht: dit gaat helemaal goed komen. Het was een normale werkdag. Meestal ging ik ’s ochtends vroeg hardlopen, omdat het de rest van de dag te warm was. Die dag was het iets minder warm en ik was druk met dingen die ik af wilde hebben, dus ik ging rond vijf uur ’s middags. Om zes uur stond ik onder de douche. Normaal gesproken zou ik dan in de eetzaal zitten, die bestond uit gepantserde containers. De vier douchehokjes waren niet gepantserd en ik stond in de slechtste die ik had kunnen kiezen.’
Vanuit het niets
‘Ik hoorde niets aankomen. Ineens voelde ik een heel harde klap op mijn hoofd. Het licht ging uit en het water van de douche stopte met stromen. Ik dacht dat er een tl-buis boven me hing en dat die los was geraakt en op mijn hoofd was gevallen. Ik had geen pijn, voelde alleen tintelingen. Daarom dacht ik dat ik onder stroom had gestaan. Ik wist meteen: dit is niet goed. Ik wilde weg en probeerde mijn T-shirt over mijn hoofd te trekken, maar dat lukte niet. Toen stond mijn collega aan mijn hok. Die heeft zijn jasje uitgetrokken en om me heen geslagen. Hij vertelde me dat er een raketaanslag was geweest. Eenmaal buiten werd duidelijk hoe slecht ik eraan toe was. Ik had een grote hoofdwond en overal was bloed. Op een quad ben ik afgevoerd naar de eerste hulp op het kamp. Daar bleek dat er nog vier gewonden waren, en dat er een jongen was omgekomen. Zij liepen op het moment van de aanslag langs de douches en waren geraakt door de golfplaten en opspattende stenen die werden weg-geblazen.
Afgezien van mijn hoofdwond had ik wonden aan mijn armen, een hap uit mijn hand, een scherf in mijn voet, lag mijn been open, had ik een gehoorbeschadiging, diverse botbreuken en was de knokkel van mijn pink weggeslagen. Ik werd gestabiliseerd en met spoed met een helikopter naar een ander kamp gevlogen waar ik geopereerd kon worden. Daar zijn de scherven uit mijn lijf gehaald en de wonden in mijn gezicht gehecht. De inslag was op maandag en op woensdag werd ik naar het militair hospitaal in Utrecht gevlogen. Mijn ouders waren inmiddels geïnformeerd. Achteraf hoorde ik dat ze het spannend hadden gevonden om te zien hoe ik eruitzag. De eerste berichtgevingen waren behoorlijk heftig geweest. Toen ik hen en mijn zus eenmaal zag, hebben we met zijn allen een potje zitten huilen, maar verder weet ik er niet veel meer van. Ik had zo veel morfine gekregen, ik was zo stoned als een garnaal.’
Het gaat (niet) goed
‘In het ziekenhuis kreeg ik vanuit het leger een case coördinator toegewezen, iemand die me met alles hielp. Ook was er een psycholoog. Toch was ik aanvankelijk vooral bezig met mijn fysieke herstel. Ik wilde zo snel mogelijk terug naar Afghanistan. Ik was aan iets begonnen wat wilde ik afmaken. De jongens hebben me nodig, dacht ik. Maar ik zat lang in het gips en tegen de tijd dat ik eindelijk uit mijn rolstoel kon, was mijn peloton allang weer terug. Dat ik voortdurend alert en bang was, vertelde ik niet aan mijn psycholoog. Ik wilde sterk zijn, maar raakte al in paniek als ik een knal hoorde. Alledaagse geluiden als een dichtslaande deur, wanneer iemand in zijn handen klapte of iets liet vallen, zorgden ervoor dat ik bijna tegen het plafond sprong. Ik sliep slecht en kon ook in de auto ineens erg angstig worden. Ik was ervan overtuigd dat als er iets slechts kon gebeuren, het mij zou overkomen. Allerlei rampscenario’s passeerden de revue. Soms werd ik ineens bang dat iemand me de auto uit zou sleuren. Mijn huis kon in de fik vliegen, een vliegtuig dat boven me vloog zou neerstorten… Hoe groot was de kans geweest dat ik een bom op mijn hoofd zou krijgen? Maar dat was ook gebeurd. Als ik zo bang was, draaide ik om en reed ik terug naar huis. Ik leefde voortdurend op de toppen van mijn zenuwen, maar toch ben ik op een gegeven moment weer aan het werk gegaan. In Nederland, op reïntegratiebasis. Maar hoezeer ik het anderen ook wilde doen geloven, het ging helemaal niet goed met me. Ik eiste te veel van mezelf. Ik deed logistiek werk, hetzelfde werk dat ik in Afghanistan deed. Daarvoor moet je je goed concentreren, maar dat lukte me niet. Mijn gedachten dwaalden voortdurend af, ik was warrig en vergat veel. Tegen collega’s was ik kortaf en onaardig. Als iemand ergens een papiertje verkeerd neerlegde, kon ik al ontploffen. Toch lukte het best lang om de buitenwereld voor de gek te houden. Ik wilde het zelf kunnen oplossen, mijn zwakte niet tonen. Alleen mijn toenmalige vriend zag hoe ik er echt aan toe was. Als ik de deur uit ging, pompte ik mezelf op. Zodra ik thuiskwam, stortte ik in en kreeg hij de volle laag. Mijn collega’s merkten natuurlijk ook dat het niet goed met me ging. Ik was altijd chagrijnig en ze vroegen steeds vaker of ik het allemaal wel aankon. Uiteindelijk hield ik het echt niet meer vol. Ik was zo vermoeid, boos en gefrustreerd dat mijn hersens op een dag kortsluiting maakten en ik van de trap viel. In de auto ging ik slingerend over de weg, van vermoeidheid. Toen realiseerde ik me dat ik voor mijn eigen en andermans veiligheid iets aan mezelf moest gaan doen.’
Intensieve therapie
‘Ik kaartte het aan bij mijn psycholoog, maar zij kon me niet verder helpen met de therapie die zij kon bieden. Ze raadde me aan om drie maanden intern te gaan in een instelling om intensieve therapie te krijgen die ook aangeboden werd aan mensen met ernstige burnout-klachten. Vreselijk vond ik dat, maar ergens wist ik wel dat het moest. De eerste week was afschuwelijk. De therapie was erg intensief en ik bagatelliseerde mijn problemen nog steeds. Dit heb ik toch niet nodig?, dacht ik. Toen de diagnose PTSS (posttraumatische stressstoornis) werd gesteld, schrok ik ontzettend. Toch voldeed ik aan alle symptomen, zoals de constante alertheidheid en onrealistische angsten. Het was moeilijk te accepteren hoe slecht het echt met me ging en hoe erg ik mezelf voor de gek had gehouden. Hoe vreselijk ik die therapie ook vond, achteraf ben ik blij dat ik heb doorgezet. Ik leerde in te zien dat ik de lat voor mezelf altijd heel hoog legde, ontzettend veel van mezelf vroeg. Door groepsgesprekken kwam ik erachter dat ik altijd perfectionistisch ben geweest en dat ik ten koste van alles wilde dat iedereen trots op me was; falen was geen optie. Zoiets is natuurlijk voor niemand haalbaar. Nadat ik uit de kliniek kwam, kreeg ik gerichte traumatherapie in de vorm van EMDR. Dat kon eerder niet, omdat ik er emotioneel klaar voor moest zijn. Die therapie was superheftig en nog veel zwaarder dan die drie maanden intern. Ik moest teruggaan naar het moment van het trauma, het moment dat ik eigenlijk koste wat kost wilde vermijden, waar ik zo ver mogelijk van wilde wegblijven. Daarna moest ik bepaalde oogbewegingen maken, waardoor de scherpe randjes van de beelden verdwenen. Voor mij waren dat het beeld van toen ik net uit de douche kwam en een foto van mezelf in mijn uniform vlak voor de aanslag. Dat beeld was moeilijk voor me, omdat ik wist: zo onbevangen als toen word ik nooit meer.’
Terug in het hier en nu
‘Door de EMDR heb ik handvatten gekregen om met mijn angsten te kunnen omgaan. Vroeger bleef ik in mijn paniek hangen. Ik was dan een paar dagen van slag en lag huilend op de bank te wachten tot ‘het’ overging. Mensen die aanboden om naar me toe te komen, hield ik af. Ik wilde niemand tot last zijn. Door mijn therapie kan ik nu sneller terugkomen in het hier en nu. Dat doe ik door heel rationeel te bedenken wat het is. Vroeger lukte dat niet, ik denk omdat de spanning in mijn lijf toen nog te groot was.
Familie en vrienden weten inmiddels ook hoe ze me het beste kunnen geruststellen. Door tegen me te praten, me uit te leggen wat er gebeurt en dat ik echt niet in gevaar ben. Het vervelendst zijn de momenten waarop de angst me overvalt. Nog steeds als ik een hard geluid hoor, heb ik een angstreactie. Fysiek heb ik ook nog problemen: ik kan mijn rechtervoet niet goed belasten en hoge hakken dragen en hardlopen lukt niet. Toch vind ik de psychische verwondingen erger. Toen ik net zwanger was van ons zoontje Xem, was ik bijvoorbeeld ook weer heel bang en stak dat zwartgallige gevoel opnieuw de kop op. Dat stemmetje dat zei: dit zal ook wel misgaan, want ik heb toch altijd pech. Pas na de NIPT-test met veertien weken kon ik een beetje van mijn zwangerschap genieten. Mijn huidige vriend Peter heb ik redelijk snel verteld wat er met me is gebeurd. Hij komt zelf niet uit het defensiewereldje en toen wij een relatie kregen, had ik net mijn laatste dag als militair. Voor hem leek dat simpel. Hij dacht: trek gewoon dat pak uit. Maar voor mij was het heftig. Ik moest echt afscheid nemen van mijn identiteit, want het was wel duidelijk geworden dat ik psychisch en fysiek niet meer in staat zou zijn om mijn werk als militair uit te voeren. Nu werk ik als re-integratiebegeleider bij Defensie. Ik denk dat ik mijn cliënten goed kan aanvoelen; ik weet tenslotte wat het met je doet om van militair naar burger te gaan. En om daar levenslang de littekens van mee te dragen, zowel vanbuiten als vanbinnen. Inmiddels weet ik dat mijn PTSS nooit meer echt over zal gaan. Het zal altijd een deel van me zijn, en het was heel moeilijk om te accepteren dat ik mentaal nooit meer de oude zal worden. Toch is er wel een soort acceptatie dat dit is wie ik nu ben. Ik push mezelf niet meer zo, al zijn er nog steeds momenten dat ik denk: verdomme.’
Op de hoogte blijven van onze leukste artikelen en winacties? Schrijf je in voor de VIVA-nieuwsbrief.
Het bericht Stephanie heeft PTSS: ‘Zo onbevangen als toen word ik nooit meer’ verscheen eerst op V!VA - Niets te verbergen.