Journalist en historicus Fleur van der Bij (37) praatte jarenlang niet over haar verongelukte zusje. Totdat haar verborgen trauma als een vulkaan uitbarstte in een bipolaire stoornis. Door te schrijven, kreeg ze weer grip op haar leven. ‘Ik was aan het treuzelen, die ochtend van 22 oktober 1996. Daarom zat ik als vijftienjarige puber alleen aan het ontbijt en was mijn twaalfjarige zusje al de deur uit. Met mijn vader op de fiets naar school. Een tocht van drie kwartier over landelijke wegen door de Friese weilanden. Mijn crackers lagen nog onaangeroerd voor me toen ik om kwart over acht ’s ochtends in de verte een ambulance hoorde. Ik heb ze nog gesmeerd, maar nooit opgegeten. Al snel ging namelijk de telefoon: Ylse was geschept door een auto. Wat we uit het telefoontje konden opmaken, was dat een auto mijn vader had geschampt. En dat mijn zusje, die achter hem fietste, door het voertuig was geschept. Met mijn vader ging het goed, maar over de toestand van mijn zusje werd niets gezegd. En dus begon het wachten op nieuws. ‘Op school hadden ze geen oog voor mijn verdriet’ Mijn jongste zusje werd naar school gebracht, mijn moeder vertrok naar het ziekenhuis en mij brachten ze onder bij opa en oma. Vlak daarvoor belde mijn vader nog om te vertellen dat mijn zusje onderkoeld was geraakt nadat ze via de motorkap in de sloot was beland. Het duurde lang voordat de ambulance kwam, maar ze ademde nog wel. ‘Niet huilen, flink zijn nu,’ zei mijn oma tegen mij. Dezelfde middag nog stierf Ylse. Het afscheid van haar op de intensive care is een van de ergste beelden die ik op mijn netvlies heb. Ze zag er gehavend uit, had een opgezwollen gezicht met bloedvegen erop, rode bloedstrengen in haar blonde haar en er hing een slang uit haar mond.’ Schaduwverdriet ‘Het ongeluk gebeurde op dinsdag, de begrafenis was op zaterdag en op maandag ging ik weer naar school. Ik pakte mijn leven op alsof er niets was gebeurd. Op school hadden ze geen oog voor mijn verdriet. Ik had een proefwerk gemist in die week dat ik thuis was. Ik moest het inhalen, maar ik kon me niet concentreren en kreeg het niet op tijd af. De leraar zei: ‘Het is niet eerlijk tegenover de andere kinderen als jij meer tijd zou krijgen.’ Op mijn zwemvereniging werd ik zwijgend aangestaard toen ik weer op de les verscheen. Ik doorbrak zelf de spanning met een grapje en sprong het water in. Doordat mijn omgeving zo met mij omging, kreeg ik het gevoel dat de dood van mijn zusje niets met mij te maken had. Op een gegeven moment bekroop me zelfs het gevoel dat Ylse nooit mijn zusje was geweest. Ik stopte mijn verdriet zo ver weg dat ik háár wegstopte. Ik hield me groot, want ik moest flink zijn en niet huilen. Die opdracht van mijn oma heb ik lang letterlijk genomen. Als een kind komt te overlijden, gaat alle aandacht van de omgeving naar de ouders. Dat lijkt logisch, ik wil ook niets afdingen op hun verdriet. Maar als kind beland je in de schaduw van het verdriet van je ouders. Behalve een zusje of broertje verlies je dan ook een beetje je vader en moeder. Je kunt niet meer volledig een beroep op ze doen, want zij worden in beslag genomen door hun eigen pijn. Dat vond ik belangrijk om op te schrijven, omdat er zo weinig oog is voor deze reflex. Ik zie daarin een rol voor de kring om de ouders heen, of voor de scholen. Ik stuitte op totale onbeholpenheid in mijn omgeving. Je bent nog maar een puber, maar door zo’n noodlottige gebeurtenis word je in één keer volwassen.
Het bericht Fleur: ‘Ik heb mijn zus terug in mijn leven geschreven’ verscheen eerst op V!VA - Niets te verbergen.